Hoewel de vertaalkwesties de wereld nog niet uit zijn, wil ik graag nog een verhaaltje over H.C. Andersen en een bekend persoon delen. Ooit geschreven en dan nu de wereld in.
‘Ik zag Liszt van aangezicht tot aangezicht! Wat lijken grote mannen toch op bergen, ze komen beter uit op afstand, dan is er nog ruimte om hen heen.’ Dit schreef Hans Christian Andersen op 6 november 1840 in Hamburg in zijn dagboek. En zes jaar later in Wenen: ‘Hij is een stormachtige ziel die met de klanken speelt. Een klankenjongleur, het verbaasde me maar deed me niet smelten.’
Andersen hield erg van muziek en evenveel van toneel. Hij ging zowel in Denemarken als wanneer hij op reis was, bijna dagelijks naar concerten en het theater. Ook als schrijver bracht hij deze twee passies samen. In Nederland kennen we Andersen bijna alleen van de sprookjes, maar hij was in zijn tijd ook bekend als schrijver van romans, vaudevilles en opera’s.
In 1841 woonde Andersen in Kopenhagen een concert van Liszt bij en daarna dineerden ze samen bij de Deense componist Hartmann, een persoonlijke vriend van Andersen. Hierover schreef hij aan zijn vriendin Henriette Hanck: ‘Liszt lijkt vriendschappelijke gevoelens voor me te koesteren en er wordt hier, evenals in Duitsland, gesproken over de gelijkenis die er tussen onze persoonlijkheden is. Wat een gezegend man die hier niet hoeft te blijven, niet als een bloempje in het water hoeft te staan, maar die van de ene plaats naar de andere kan vliegen, die over geld, bewondering en respect niet te klagen heeft.’ Waaruit weer eens blijkt dat Andersen, op dat moment achter in de dertig, nog altijd leed aan een minderwaardigheidscomplex. Hij was al in heel Europa bekend als schrijver van romans, toneelstukken, gedichten en natuurlijk ‘de sprookjes verteld voor kinderen’.
De twee ‘grote’ mannen ontmoetten elkaar nog een aantal keer en Liszt zorgde ervoor dat Andersens opera Liden Kirsten onder de titel Kleine Karin in Weimar werd opgevoerd. Deze opera was op muziek gezet door Hartmann en werd in Denemarken weliswaar geen groot succes, maar werd niettemin vaak opgevoerd. In Duitsland bleef het bij één uitvoering omdat het stuk te Deens zou zijn.
De vriendschap tussen Liszt en Andersen ging als een nachtkaars uit, misschien omdat Andersen zich uiteindelijk toch niet in de stijl van Liszt herkende. In 1857 ging hij in Weimar voor de laatste keer naar een concert van Liszt, waarna hij in zijn dagboek schreef: ‘In de schouwburg concert van Liszt, bijna al zijn composities, het was wild, melodieus en warrig. Een paar keer werd er met bekkens geslagen, toen ik het de eerste keer hoorde, dacht ik dat iemand een bord liet vallen, ik ging moe naar huis; het was duivelse muziek.’