Op 2 april 2005 was het 200 jaar geleden dat Hans Christian Andersen geboren werd. Dit hebben we gevierd door het kookboek Geluksperen, roverballetjes en paradijskoekjes te maken. Nu alleen nog tweedehands verkrijgbaar, maar nog steeds leuk en bruikbaar.
Onlangs tijdens het luisteren naar een boek van Thijs Bonger over Mendelsohn-Bartholdy, waarin de naam Andersen viel, de componist en sprookjesschrijver waren bevriend, herinnerde ik me ineens dat ik in hetzelfde feestjaar drie portretten van Andersen en een paar bekende tijdgenoten had geschreven. Ik hoopte dat een krant die wilde publiceren, zodat het eventueel een serie kon worden. Dat gebeurde niet en bij gebrek aan stok achter de deur, heb ik het erbij laten zitten.
Maar Andersen laat mij niet los, of ik laat Andersen niet los. Ik hoef Nooit rijk, nooit tevreden, nooit verliefd – een keuze uit de brieven en dagboeken van Hans Christian Andersen door mij bezorgd en vertaald (Privé Domein 1998) maar op te slaan en ik zie nieuwe aanknopingspunten: Andersen en Robert en Clara Schumann, Grieg, Weimar (de groothertog, Goethe, Schiller), Heinrich Heine, Lennep, Kneppelhout, Potgieter, Elizabet Barett Browning, Bjørnstjerne Bjørnson, de gebroeders Grimm e.a.
Met een eigen website en blog kan ik mijn eigen stok achter de deur zijn. Maar voor ik aan een nieuw portret begin, eerst eentje uit de oude doos.
De overschoenen van het geluk – Søren Kierkegaard en H.C. Andersen met elkaar op de vuist
In het sprookje De overschoenen van het geluk van Hans Christian Andersen verandert een griffier in een leeuwerik die door een paar kwajongens gevangen wordt. Het beestje belandt in een kooitje in een kamer waar ook een kanarie en een papagaai opgesloten zitten. ‘Hou toch op met dat gejammer’, zei de papegaai, ‘Zeg iets waar we om kunnen lachen! De lach is het teken van de hoogste geestelijke ontwikkeling. Kan een hond of een paard soms lachen? Huilen kunnen ze, maar lachen is alleen de mens gegeven. Ha, ha, ha,’ lachte Lorre en eindigde zijn grap met: ‘Laten we ons als mensen gedragen!’ De papegaai is de filosoof Kierkegaard en de kanarie is Andersen. Deze twee grote Denen gingen met elkaar op de vuist. Niet fysiek uiteraard, maar op papier. Kierkegaard moest niets hebben van de androgyne Andersen. Hij keurde de onmanlijke personages in diens romans af, had geen goed woord over voor het sentimentele in diens sprookjes. Bovendien vond hij Andersen een huilebalk. Het genie moest zich ontwikkelen door hard te werken, tegen de stroom op te roeien, vond Kierkegaard terwijl Andersen meende dat het genie alleen tot bloei kon komen als het gekoesterd en gevoed werd. In zijn allereerste boek Uit de papieren van iemand die nog leeft, uitgegeven tegen zijn wil door S. Kierkegaard veegt de nog jonge filosoof de vloer aan met de eigenschappen die hij in Andersens werk en persoon verfoeit. Andersen neemt daarop zoetjes wraak door in zijn vaudeville Toneelspeler tegen zijn wil Kierkegaard te parodiëren, wat alleen al blijkt uit de ondertitel die hij het stuk gaf: Uitgegeven tegen zijn wil door S. Kierkegaard. En ook de tekst die hij een theaterkapper laat declameren, liegt er niet om. Een paar jaar later maakt Andersen echter een verzoenend gebaar, hij is onder de indruk van Kierkegaards boek Of-of en stuurt hem zijn nieuwste sprookjes met de opdracht: ‘Of U houdt van mijn werk, of u houdt er niet van, komt u echter zonder Vrees en Beven, dan is dat ten minste iets.’ Jammer genoeg reageert Kierkegaard niet en sterft hij te vroeg. Het zou zo aardig geweest zijn, twee oudere heren die elkaar opzoeken in hun vrijgezellenkamers en dat ze elke keer na een goed gesprek het glas zouden heffen met de woorden: ‘Laten we ons als mensen gedragen!’