Vroeger was Allan samen met zijn vader bij begrafenissen in het dorp een onverslaanbaar duo (lees: De kunst om in koor te huilen). Maar het contact is verbroken; zijn vader heeft hem nooit vergeven dat hij in zijn romans over zijn ellendige jeugd heeft geschreven. Als Allan op een dag te horen krijgt dat de oude man is overleden, blijkt hij niet eens uitgenodigd te zijn voor de begrafenis. ‘Ik zou ook niet gegaan zijn,’ zegt hij tegen zijn vrouw. Maar hij stuurt zijn moeder bloemen, met een kaartje waarop ‘Met oprechte deelneming’ staat. Zij is zo ontroerd dat ze hem meteen opbelt en vraagt of hij komt.
Samen met zijn zus Sanne gaat hij terug naar Zuid-Jutland. Bij de koffie met moeder komen al snel lastige vragen op tafel. Heeft zij echt niet geweten dat haar man zijn dochter ’s nachts bij zich op de bank riep? En hoe en waaraan is hij zo onverwachts overleden? Wie propt een zieke oude man een stuk kaas van zes bij zes centimeter in de mond?
Als Allan er na een gesprek met de arts van overtuigd is dat zijn vader hem op zijn sterfbed heeft aangeroepen en dus toch wel van hem hield, ziet hij af van zijn plan om aangifte bij de plaatselijke politieagente te doen. Heeft hij, Allan, zelf de anderen het leven onmogelijk gemaakt door over zijn jeugd te schrijven?
Vertaald uit het Deens door Edith Koenders en Diederik Grit
Gepubliceerd op 2/1/2010
Uitgegeven door Uitgeverij Cossee